TEWERKGESTELDEN - (oninbare) loonvoorschotten

Bron: Erfgoedcentrum DiEP
Archief: SAD 8a1960
Inventaris: 972 Loonvoorschotten aan tewerkgestelde arbeiders

database

oninbare loonvoorschotten 1940-1941
rapport

[19 maart 1942] RAPPORT
betreffende voorschotten op loonverschotten van in Duitsland te werkgestelde Nederlandse arbeiders.


Kort na de oorlogsdagen in Mei 1940 werd een aanvang gemaakt met het op grotere schaal uitzenden van Nederlandse arbeiders naar Duitsland. Hieruit is een nieuwe tak van sociale zorg voortgevloeid n.l. het verstrekken van voorschotten op loonoverschotten aan de achtergebleven gezinnen van de in Duitsland tewerkgestelde arbeiders.
Deze voorschot-verstrekking is van het begin af een bron van moeilijkheden geweest voor de Gemeente. De moeilijkheden nemen de laatste tijd eerder toe dan af, tengevolge van de wijzigingen welke steeds door het Departement van Sociale Zaken (Rijks Arbeidsbureau) worden aangebracht in de wijze van verzorging van de achtergebleven gezinnen.
Om een juist inzicht in de gang van zaken te verkrijgen is het nodig het betreffende onderwerp in drie onderdelen te splitsen t.w. 
1e. Het verstrekken van loonvoorschotten door de Gemeente;
2e. De terugbetaling/-vordering van loonvoorschotten aan/door de Gemeente;
3e. De overneming door het Rijk van door de Gemeente verstrekte loonvoorschotten vóór 1 Mei 1941.

PUNT I. Het verstrekken van loonvoorschotten door de Gemeente.

Hierbij dienen 3 perioden te worden onderscheiden n.l.:
a. 1e periode van ongeveer Juni 1940-Mei 1941
b. 2e periode van Mei 1941 - 2 Februari 1942
c. 3e periode na 2 Februari 1942 tot en met heden.

Punt I sub. A. 1e periode
. Gedurende deze periode ontvingen de arbeiders die naar Duitsland werden uitgezonden kleding voorschotten ten bedrage van maximum f 20. Bovendien ontvingen zij het benodigde reisgeld in voorschot, indien zij met verlof naar huis kwamen en daarna weer naar Duitsland vertrokken. Deze voorschotten werden destijds verstrekt vanwege de onder de Dienst voor Sociale Zaken ressorterende Gemeentelijke Arbeidsbeurs.
Toentertijd konden de in Duitsland geplaatste arbeiders hun eventuele loonoverschotten niet rechtstreeks naar hun gezinnen overmaken, omdat het geldverkeer tussen Nederland en Duitsland niet vrij was. Om gelden naar Nederland te kunnen verzenden, was de bemiddeling nodig van het Nederlandse Clearing-Instituut en de Deutsche Verrechnungskasse. Doordat nu de loonobermakingen door deze maatregelen stagneerden alsmede omdat in veel gevallen door onbekende oorzaken geldzendingen geheel achterwege bleven, werd in de circulaire dd 24 Juli 1940 no. 892 A.B. afd. W.V. en A.B. van het Departement van Sociale Zaken, aan de gemeentebesturen in overweging gegeven om aan de families van in Duitsland geplaatste arbeiders, zoland deze nog geen loon overmaakten, renteloze voorschotten op de eventuele loonovermakingen te verstrekken. Zodoende werd in het tijdvak van Juni 1940-Mei 1941 door de Gemeentelijke Arbeidsbeurs ca f 187.000 aan voorschotten verstrekt.
Door een zeer ingrijpende verandering in het geldverkeer tussen Nederland en Duitsland, vonden de loonovermakingen vanaf 31 maart 1941 niet meer plaats via het Ned. Clearing-Instituut en de Deutsche Verrechnungskasse, doch waren de arbeiders in de gelegenheid om loonoverschotten rechtstreeks naar hun gezinnen te zenden. Van Juni 1940 tot Maart 1941 werd in totaal ca f 83.000 aan loonovermakingen via het Clearing-Instituut door de Gemeentelijke Arbeidsbeurs ontvangen, zodat op 1 Mei 1941, de datum waarop de tweede periode is aangevangen nog een saldo voorschot stond te voldoen van ca f 104.000.

Punt I sub. B. 2e periode
. (1 Mei 1941-2 Februari 1942)
Op 1 mei 1941 is het Gewestelijk Arbeidsbureau (G.A.B.) in werking getreden, waarmede een wijziging kwam in het verstrekken van loonvoorschotten. Geschiedde dit voorheen uitsluitend door de Gemeente, na deze datum verstrekte ook het G.A.B. loonvoorschotten, doch voornamelijk in gevallen waarvan verwacht kon worden dat er geen risico aan was verbonden.
Het G.A.B. begon al direct met ca 160 gezinnen voor voorschot te verwijzen naar Maatschappelijk Hulpbetoon omdat de schuld van vóór 1 mei te hoog was. Alvorens Maatschappelijk Hulpbetoon overging tot het verlenen van voorschotten, werd een onderzoek ingesteld naar de financiele omstandigheden van deze gezinnen, hetgeen tot resultaat had, dat aan slechts 72 van de 160 gezinnen voorschot werd uitbetaald.
De maatregelen welke Maatschappelijk Hulpbetoon in verband met het verstrekken van voorschotten neemt, zijn van die aard, dat er een stimulans overblijft voor den arbeider in Duitsland om voor het achtergebleven gezin te zorgen. Ten eerste worden de voorschotten die verstrekt moeten worden, aan de lage kant gehouden. Voorts werd vanwege Maatschappelijk Hulpbetoon aan den man een schrijven gezonden, waarin hij er aan wordt herinnerd om voor zijn gezin te zorgen. Bleven de loonovermakingen te lang uit, dan werd den man nogmaals een schrijven gezonden onder bijvoeging van een verklaring, welek hij aan Maatschappelijk Hulpbetoon moest terugzenden onder mededeling waarom hij niet in het onderhoud van zijn gezin voorzag.
Van hem werd dan tevens verlangd dat hij bij deze verklaring bewijzen overlegde (loonbriefjes, doktersverklaringen enz.) waaruit de onmacht zou blijken.
Tenslotte werd getracht door het opzenden van een 60% verklaring aan het betrokken arbeitsamt in Duitsland, den man te verplichten voor zijn gezin te zorgen. Al deze maatregelen hebben evenwel niet dat resultaat afgeworpen, hetwelk er redelijkerwijze van verwacht had kunnen worden, zodat door Maatschappelijk Hulpbetoon en door het G.A.B. nog in zeer veel gevallen voorschot moest worden verstrekt.
De oorzaken van het uitblijven van lonovermakingen kunnen van verschillende aard zijn. Enige controle hierop is - door Maatschappelijk Hulpbetoon althans - niet mogelijk. Maatschappelijk Hulpbetoon moet zich ten opzichte hiervan geheel verlaten op hetgeen de vrouwen verklaren. Als oorzaken worden door hen opgegeven: ongeval of ziekte van den man; te geringe verdiensten; onwerkbaar weer; onwil van den man. In de meeste gevallen is aan de vrouw de oorzaak onbekend. In meedere gevallen kon door wangedrag van den man geen geld aan het gezin worden overgemaakt.
Zoals reeds gezegd kan Maatschappelijk Hulpbetoon de oorzaken van het uitblijven van geldzendingen niet nagaan. Evenmin is niet juist te controlerne of de vrouwen inderdaad geen geld van hun mannen ontvangen. Reeds kort nadat Maatschappelijk Hulpbetoon voorschotten ging verstrekken, werd geconstateerd dat een 6 tal vrouwen voorschot kwam opnemen, terwijl zij ook geld van hun mannen ontvingen. Hiervan werd aangifte gedaan bij de Justitie, met het gevolg dat 5 vrouwen werden veroordeeld.
Om dergelijke fraude tegen te gaan werd tussen den Directeur van het G.A.B. en den Directeur van het Postkantoor overeengekomen, dat de postwissels uit Duitsland aan den Directeur van het G.A.B. werden afgegeven, nadat de geadresseerde hiervoor een machtiging had getekend.
Hierdoor werd enige controle verkregen op de uit Duitsland komende geldzendingen. Afdoende werkt deze maatregel niet omdat er nu werknemers in Duitsland zijn die hun geld medegeven aan met verlof naar Nederland vertrekkende kameraden of hun geld per postwissel aan een zeker adres zenden, alwaar de vrouw dan haar geld ontvangt. Bovendien is het niet te controleren of de man werkelijk in Duitsland verblijft. In enkele gevallen werd door de vrouw voorschot opgenomen, terwijl achteraf bleek dat de man weer thuis was.
Gedurende de tweede periode is het steeds een strijdvraag geweest wie er voorschot moest verstrekken, Maatschappelijk Hulpbetoon of het G.A.B. Het G.A.B. streefde er steeds naar om zelf zo weinig mogelijk risico te lopen, door zoveel mogelijk naar Maatschappelijk Hulpbetoon af te schuiven.
Maatschappelijk Hulpbetoon heeft zich hiertegen altijd moeten verzetten en veelal gelukte het aan Maatschappelijk Hulpbetoon, zij het na ampele discussie, het G.A.B., er van te overtuigen dat het op de weg van het G.A.B. lag om te helpen.
Door de scherpe en straffe maatregelen en voorwaarden, waarop Maatschappelijk Hulpbetoon gedurende de 2e periode voorschotten verstrekte, is het resultaat vrij gunstig te noemen, omdat vanaf Mei 1941 tot 2 Februari 1942 (de aanvangsdatum van de 3e periode) ca f 5400 voorschot werd verstrekt, waarop inmiddels ca f 700 werd terugbetaald. Over de laatste 20 weken van dit tijdvak werd gemideld per week aan 4 gezinnen ca f 32 voorschot verstrekt.

Punt I sub. C. 3e periode
. (2 Februari 1942 t/m heden)
Met ingang van 2 Februari j.l. werd door het Rijks Arbeidsbureau een belangrijke wijziging gebracht in de voorschot-verlening in dier voege dat slechts bij hoge uitzondering nog voorschot op loonovermakingen wordt verstrekt.
De oude regeling was zo dat de achtergebleven gezinnen na het vertrekt van den kostwinner eerst 2 weken steun krachtens de crisissteunregeling ontvingen.
Daarna ontving het gezin - voor zover nodig - 4 à 5 weken voorschot van het G.A.B. en werd dan pas aan Maatschappelijk Hulpbetoon overgegeven voor eventuele verdere hulpverlening.
Aan de gezinnen, waarvan de kostwinner reeds geruime tijd in Duitsland werkzaam was en die regelmatig postwissels aan hun vrouwen toezonden, werd vanwege het G.A.B. eveneens voorschot verstrekt, indien de loonovermakingen om bijzondere redenen stagneerden. De schuld bij het G.A.B., moest dan niet te hoog zijn.
Volgens de nieuwe regeling van 2 Februari 1942 wordt na het vertrek van den kostwinner aan het achtergebleven gezin 3 weken gezinsuitkering verstrekt door het G.A.B. Is er dan nog geen geld van den man uit Duitsland aangekomen, dan is het gezin direct aangewezen op de hulp van Maatschappelijk Hulpbetoon, doordat het G.A.B. zich na 3 weken gezinsuitkering niet meer met de gezinnen bemoeit. Ook de gezinnen waarvoor regelmatig geldzendingen bij het G.A.B. binnenkomen, doch waarvan de geldzending even stagneert, worden niet meer door het G.A.B. geholpen.
De houding van het G.A.B. tijdens de nieuwe regeling is nog stugger geworden dan voorheen. Getracht wordt thans nog meer op Maatschappelijk Hulpbetoon te schuiven, dan bij de vroegere regeling, zelfs gevallen waarin het op de weg ligt van het G.A.B. om te helpen, en waarvoor de circulaire van het R.A.B. dd 6 Janauri 1942 ruimte tot hulp overlaat.
Dit betekent voor Maatschappelijk Hulpbetoon een belangrijke stijging van de te verstrekken voorschotten, hetgeen duidelijk wordt uit het volgende overzicht:

Voor 2 Februari per week gemiddeld 4 gezinnen met ca f 32 voorschot
Na 2 Februari
2-7 Februari: 22 gezinnen f 234 voorschot
9-14 Februari: 17 gezinnen f 195 voorschot
16-21 Februari: 20 gezinnen f 223 voorschot
23-28 Februari: 21 gezinnen f 210 voorschot
2-7 Maart: 19 gezinnen f 203 voorschot
of gemiddeld per week 20 gezinnen met f 213 voorschot. Over de eerste 5 weken betekent dit dus een gemiddelde stijging van 16 gezinnen met f 181 per week
.

Het Rijks Arbeidsbureau zal waarschijnlijk tot de nieuwe regeling van de 3 weken gezinsuitkering zijn overgegaan, uit de overweging dat de betrokken arbeider na 3 weken in staat is om loon aan het achtergebleven gezin over te maken. Dat hieraan in de praktijk nog wel wat ontbreekt kan ontleend worden aan het volgende.
Na het in werking treden van de regeling op 2 Februari moest Maatschappelijk Hulpbetoon tot heden aan 46 gezinnen één of meerdere malen voorschot verlenen. Van 40 dezer gezinnen was de kostwinner reeds zeer geruime tijd in Duitsland werkzaam, terwijl van 6 gezinnen de kostwinner 3 weken in Duitsland was. In al deze gevallen was geen loonoverschot uit Duitsland gekomen voor de gezinnen.
De oorzaken waarom geldzendingen achterwege bleven kunnen als volgt worden gerubriceerd:

23 gevallen: onbekend
5 gevallen: man met verlof geweest, waardoor het weer enkele weken duurt, voordat hij geld kan overmaken
8 gevallen: te weinig veridensten
4 gevallen: onwerkbaar weer
2 gevallen: maandloners
2 gevallen: ziekte en/of ongeval
1 geval: onwil
1 geval: man waarschijnlijk ingesloten


Nadrukkelijk zij er hier nogmaals opgewezen, dat deze oorzaken door de vrouwen zijn opgegeven en dat enige controle hierop door Maatschappelijk Hulpbetoon uitgesloten is. De moeilijkheid voor Maatschappelijk Hulpbetoon bestaat dus hierin, dat Maatschappelijk Hulpbetoon er niet aan zal kunnen ontkomen om de gezinnen aan voorschot te helpen en derhalve tot hulpverlening zal moeten overgaan zonder een behoorlijk onderzoek te kunnen instellen of er inderdaad wel behoeftigheid bestaat.
Het op de juiste wijze dienen van de sociale belangen, zowel van ongezonde individu als van de overheid eist dat er spoedig verandering in deze ongezonde toestand wordt gebracht.
Doordat het G.A.B. thans geen voorschotten meer verstrekt op loonoverschotten, waardoor de achtergebleven gezinnen - zo zij hieraan behoefte hebben - aangewezen zijn op de hulp van Maatschappelijk Hulpbetoon, is er een vermenging van Rijks- en Gemeentelijk Zorg ontstaan, welke niet gewenst is. In September 1940 is het Departement van Sociale Zorg overgegaan tot uitbetaling van de Sociale bijslag, het Kledingvoorschot en het verteringsgeld. Thans is het genoemde Departement nog een stap verder gegaan, door de 2 weken crisissteun te laten vervallen en daarvoor 3 weken gezinsuitkering in de plaats te stellen. In deze maatregelen kan een streven worden gezien naar sociale verheffing van het arbeidersgezin, waarvan het hoofd in Duitsland zich een bestaansmogelijkheid tracht te verwerven. Zij brengen tevens tot uitdrukking, dat de werkende arbeiders niet langer behoren tot hen die afhankelijk zijn van crisissteun of steun krachtens de Armenwet.
Door het feit dat het R.A.B. niet alleen werkzaam is op het terrein van de arbeidsbemiddeling, doch ook belast is met andere takken van sociale zorg, alsmede door het feit dat het R.A.B. een nauwe samenwerking onderhoudt met de Duitse autoriteiten en daardoor in staat is een afdoende controle uit te oefenen op de verdiensten van de arbeiders in Duitsland en op de oorzaken op het uitblijven van geldovermakingen, zou het alleszins te billijken zijn, wanneer het R.A.B. ten volle de zorg van de achtergebleven gezinnen op zich nam. Wanneer onomstotelijk komt vast te staan, dat de arbeider in Duitsland hetzij door ziekte, ongeval of anderszins niet in staat is om in het onderhoud van het achtergebleven gezin te voorzien, dan pas zou het gewettigd zijn om dit gezin aan de zorg van Maatschappelijk Hulpbetoon toe te vertrouwen.

Punt II. De terugbetaling. vordering van loonvoorschotten aan/door de Gemeente.

Ook hierbij zijn Maatschappelijk Hulpbetoon geen moeilijkheden bespaard gebleven. Gedurende het tijdvak vwaarin het geldverkeer tussen Nederland en Duitsland niet vrij was, was de gang van zaken als vogt.
Wanneer door het Ned. Clearing-Instituut cheques aan de Gemeente werden toegezonden, betaalde de Gemeente deze cheques aan de rechthebbenden uit, onder aftrekt van een zeker bedrag voor afschrijving op de oude schuld.
Overigens werd er niets gedaan om tot aflossing of terugvordering van oude schulden te komen.
Toen in Mei 1941 het G.A.B. in werking trad en aan de Gemeente een saldo voorschot van ca. f 104.000 werd overgelaten in afwachting van een nader door het Rijk te treffen regeling, is Maatschappelijk Hulpbetoon er direct toe over gegaan om maatregelen te treffen, ter aflossing van terugvordering van de oude schuld, Maatschappelijk Hulpbetoon vond hiertoe te meer aanleiding, daar gebleken was dat onder het publiek langzamerhand de gedachte ging post vatten dat de oude schuld toch niet behoefde te worden terugbetaald en in de toekomst zou worden afgeschreven. Hierdoor werd ook steeds gemakkelijker voorschot gevraagd.
Het is niet te becijferen hoe groot het financiele voordeel, tengevolge van de door Maatschappelijk Hulpbetoon getroffen maatregelen op de verstrekking van de voorschotten is. Met zekerheid kan echter worden aangenomen, dat van deze maatregelen een preventieve werking is uitgegaan, daar meerdere malen door vrouwen voorschotten werden geweigerd omdat zij al "genoeg schuld" hadden, of niet in de schuld wensten te komen.
De terugbetaling/vordering van de oude schuld geschiedde op verschillende wijze. Van de personen die niet meer in Duitsland werkzaam zijn en steun genieten of in de werkverrruiming werken, wordt wekelijks een klein bedrag op de steun of van het loon ingehouden. De personen die niet meer in Duitsland werkzaam zijn doch hier in het vrije bedrijf werken, betalen een vooraf met hen overeengekomen bedrag terug, dat wekelijks aan huis wordt geïnd of door hen bij Maatschappelijk Hulpbetoon wordt gebracht.
Van hen die nog in Duitsland werkzaam zijn en waarvan regelmatig geldzendingen bij het G.A.B. binnen komen, wordt 10% van het aan de rechthebbenden uit te betalen bedrag, doro het G.A.B. ingehouden ter afschrijving op de oude schuld. De op deze wijze door het G.A.B. ontvangen en voor de gemeente bestemde gelden, alsmede de gelden welke het G.A.B. op andere wijze in het bezit kreeg voor aflossing van de oude schulden van de Gemeente, mochten vanwege het R.A.B. niet door het G.A.B. aan de Gemeente worden afgedragen. Niettegenstaande het R.A.B. enige tijd geleden het G.A.B. heeft gemachtigd de voor de gemeente geblokkeerde gelden uit te betalen, is dit tot heden nog niet door het G.A.B. geschied, zodat de gemeente nog ca f 6.000 van het G.A.B. heeft te vorderen.
Meerdere malen werd door Maatschappelijk Hulpbetoon verzocht de geblokkeerde gelden te mogen ontvangen, doch het G.A.B. kan hieraan nog niet voldoen omdat uit de administratie van het G.A.B. niet onmiddellijk kan wordne vastgesteld hoe groot het voor de Gemeente geblokkeerde bedrag is.
Ook de gelden die thans nog door het G.A.B. voor de Gemeente worden ontvangen, worden niet aan de Gemeente afgedragen doch blijven onder berusting van het G.A.B.
Door de maatregelen welke Maatschappelijk Hulpbetoon heeft getroffen ten aanzien van de terugbetaling/-vordering van de oude schulden, werd tot heden ca. f 25,000 terug ontvangen. De grootste moeilijkheden welke Maatschappelijk Hulpbetoon hierbij ondervindt zijn ontstaan, doordat ook het G.A.B. zich bezig is gaan houden met de invordering van schulden zowel voor zichzelf als voor de Gemeente. Hierdoor is een onoverzichtelijk geheel ontstaan, waardoor Maatschappelijk Hulpbetoon niet altijd controle had op de terugbetalingen die bij het G.A.B. werden gedaan. Meerdere malen werd door Maatschappelijk Hulpbetoon geconstateerd, dat gelden die kennelijk bedoeld waren voor aflossing van de oude schuld bij de Gemeente, door het G.A.B. werden aangewend ter aflossing van de schuld welke de betrokkenen bij het G.A.B. had.
Nu de zaak zo staat dat het G.A.B. sainds 2 Februari geen loonvoorschotten meer verstrekt, werd door Maatschappelijk Hulpbetoon aan het G.A.B. het verzoek gericht om de door het G.A.B. onderschepte postwissels aan Maatschappelijk Hulpbetoon af te staan, opdat Maatschappelijk Hulpbetoon de postwissels dan zelf aan de rechthebbenden kan uitbetalen en dan zelf de aflossing van de schuld kan regelen. Hierop heeft het G.A.B. afwijzend beschikt. De afwijzende houding is gebaseerd op de cirsulaire van het Departement van Sociale Zaken/Rijksarbeidsbureau dd. 8 Januari 1942, waarin wordt medegedeeld, dat de Directeuren van de G.A.B.'s op de door hen voor de gemeenten ingehouden gelden een redelijke verdeling "mogen" toepassen, indien de betrokkene ook nog een schuld heeft te voldoen aan het Rijk. Ofschoon deze regeling dus niet dwingend voorgeschreven wordt, meent het G.A.B. hieraan toch te moeten voldoen. Daarom geeft het G.A.B. de psotwissels niet uit handen. Voor aflossingen op aan het Rijk verschuldigde bedragen, zou het G.A.B. dan afhandelijk worden van de Gemeente. Deze opvatting is onjuist en onbillijk en heerst ook niet in iedere gemeente. Te Rotterdam b.v. ontvangt Maatschappelijk Hulpbetoon de psotwissels zelf, evenals het Burgerlijk Armbestuur in Delft. In Leiden, waar de postwissels voorheen ook door het G.A.B. werden onderschept, worden de postwissels thans aan Maatschappelijk Hulpbetoon afgegeven.
Thans is in Dordrecht deze teostand geschapen, dat Maatschappelijk Hulpbetoon steeds voorschotten aan de achtergebleven gezinnen moet verstrekken, en voor de aflossing van de verstrekte voorschotten en eventuele oude schulden afhandelijk is van het G.A.B. Niet zelden komt het voor dat Maatschappelijk Hulpbetoon Zaterdags een voorschot verstrekt, terwijl er Donderdags daarna een postwissel binnenkomt bj het G.A.B.
Het G.A.B. weigert dan het door Maatschappelijk Hulpbetoon verstrekt voorschot in te houden, doch derhalve het postwissel uit onder aftrek van 10%.
Van de 10% houdt het G.A.B. dan nog een gedeelte in voor aflossing van de schuld bij het Rijk. Practisch komt het in zulke gevallen dus hierop neer dat Maatschappelijk Hulpbetoon voorschot verstrekt voor aflossing van bij het Rijk te boek staande schulden. De houding van het G.A.B. is dan ook onjuist en kan niet in overeenstemming zijn met de bedoelingen van het R.A.B. Indien het R.A.B. het geldelijk risico ten aanzien van de achtergebleven gezinnen op de Gemeente afwentelt, dan kan voor het R.A.B. de consequentie geen andere zijn, dan dat de Gemeente ook zelf die maatregelen zal nemen, welek zij dienstig en noodzakelijk acht om het risico dat de Gemeente loopt tot het uiterste te beperken. Het R.A.B., zal dan ook niet kunnen verlangen dat Maatschappelijk Hulpbetoon haar belangen door andere zal laten behartigen en zelf lijdelijk blijft toezien.
Pogingen van de zijde van Maatschappelijk Hulpbetoon aangewend om deze moeilijkheid uit de weg te ruimen, hebben steeds gefaald door de starre, agwijzende houding van het G.A.B.

Punt 3. Overneming door het Rijk van door de gemeente vóór 1 Mei 1941 verstrekte loonvoorschotten.

Per ciruclaire dd. 11 November 1941 van het Departement van Sociale Zaken werd aan de Burgemeesters medegedeeld dat de oude vorderingen (voorschotten verstrekt vóór 1 Mei 1941) kunnen worden beschouwd als gemeentelijke uitgaven wegens voorzieningen terzake van werkloosheid. De verrekening hiervan zal geschieden op de grondslag van het percentage, dat de Gemeente uit het werkloosheidssubsidiefonds ontvangt als bijdrage in de uitgaven terzake van werkloosheid. Voor deze verrekening komen echter alleen in aanmerking die vorderingen, welke oninbaar blijken te zijn, terwijl de verstrekte voorschotten voor kleding- en reisgeld evenmin voor verrekening in aanmerking kunnen komen.
Door Maatschappelijk Hulpbetoon werd bereids een saldi-lijst van niet invordering posten ten bedrage van ca f 68.800 bij het G.A.B. ingediend. Bij deze opgave werd er te voren rekening mede gehouden dat de schulden, waarvan redelijkerwijs verwacht kan worden, dat zij binnen afzienbare tijd afbetaald zullen zijn, niet als oninbaar werden opgegeven.
De ingediende opgave behelst derhalve alleen en uitsluitend die posten, welke voor de gemeente als niet-invorderbaar moeten worden beschouwd.
Het G.A.B. zal nu in overleg met Maatschappelijk Hulpbetoon nader moeten vaststellen of de opgegeven schulden inderdaad niet invorderbaar zijn. Zoals was te worden voorzien bij dit overleg moeilijkheden gerezen omtrent het begrip "oninvorderbaar". Volgens mededeling van het Departement van Sociale Zaken is een vaststaand criterium voor het begrip "oninvorderbaar" niet te geven. Elk geval zal op zichzelf beoordeeld moeten worden. Wel kan aangenomen worden, dat loonvoorschotten, waarop door onwil, te laag loon of ziekte geen afbetaling meer plaats vindt, oninbaar zijn. Kleine afbetalingen, die telkens worden ontvangen maken een groot loonvoorschot daarentegen nog niet oninvorderbaar.
Het G.A.B. interpreteert dit nu zo, dat alle posten waarvan op de steun of werkverschaffingslonen wordt ingehouden als invorderbaar moeten worden beschouwd. Ook worden de posten, waarop gedurende enige tijd regelmatig werd afgelost (vrijwillig) en waarvan de aflossingen sinds geruime tijd achterwege blijven, hetzij door onwil, te laag loon ziekte of andere bijzondere omstandigheden, door het G.A.B. als invorderbaar beschouwd.
Het streven van het G.A.B. is ook hier weer, evenals bij het verstrekken van voorschotten, om [zoo weinig mogelijk de lasten van het Rijk te laten komen zelfs als zou het gaan ten koste van de Gemeente,] zoveel mogelijk ten laste van de Gemeente te brengen. Een dergelijke opvatting leidt er toe dat de Gemeente ten opzichte van de terugbetalingen een passieve houding zal moeten gaan aannemen, want hoe meer moeite de Gemeente doet om tot vermindering van oude voorschotten te komen, des te groter wordt van de Gemeente het risico om met kwade posten te blivjen zitten. Uit sociaal-oogpunt bezien is een dergelijke handelwijze van de Gemeente verwerpelijk, aangezien hierdoor het verantwoordelijksheidsgevoel van de schuldenaren en eventuele toekomstige schuldenaren in hoge mate ongunstig wordt beinvloed.
Er bestaat bij Maatschappelijk Hulpbetoon dan ook reden tot twijfel of het R.A.B. de mening van het G.A.B. omtrent de invorderbaarheid van dergelijke posten, ook is toegedaan. Het zou wel zeer onbillijk zijn om de Gemeente die er steeds naar gestreefd heeft om tot vermindering van de oude schuld te komen en daarbij het verantwoordelijksheidsgevoel van de behoeftigen heeft aangekweekt, met zeer veel posten, waarvan de afbetaling jaren zou duren of te eniger tijd zou staken, ten alste van de Gemeente te laten, terwijl van de Gemeenten die nimmer iets aan de terugvordering/-betaling hebben gedaan, dergelijke posten zonder meer door het R.A.B. worden overgenomen.
Door Maatschappelijk Hulpbetoon werd getraacht met het G.A.B. omtrent het criterium "oninvorderbaar" tot overeenstemming te komen, doch het standpunt van het G.A.B. blijft weer even star als bij het verstrekken van voorschotten. Dit heeft tot gevolg, dat aan de overneming van de oninvorderbare posten van de Gemeente door het G.A.B. thans niets wordt gedaan. Onder deze omstandigheden is het ter bevordering van een behoorlijke liquidatie van de oude schuld, noodzakelijk geworden, dat er rechtstreeks overleg wordt gepelegd met het R.A.B.
Teninde te komen tot een juiste organisatie van deze tak van Sociale zorg, alsmede ter bevordering van een oplossing van al de moeilijkheden waarmede Maatschappelijk Hulpbetoon op het terrein van de verstrekking, aflossing en overneming door het Rijk van de voorschotten, te kampen heeft, zou het voor de Gemeente overweging verdienen zich thans ernstig te beraden over de vraag of de tijd niet gekomen is om overleg te treden met het Departement van Sociale Zaken.
  Dordrecht, 12 Maart 1942. 
  De ambtenaar (van Dijk)


Aanvulling op het rapport d.d. 12 Maart 1942 betreffende voorschotten op loonvoorschotten van in Duitsland te werkgestelde Nederlande arbeiders.

[punt 1 sub. c] Bladzijde 3 (achter de 6e regel van onder)
De verstrekte voorschotten tot en met heden bedragen
  9 Maart-14 Maart: 19 gezinnen f 194,05
  16 Maart-26 Maart: 26 gezinnen f 260,15
  23 Maart-28 Maart: 23 gezinnen f 242,50
  30 Maart-4 April: 27 gezinnen f 279,70
  6 April-11 April: 27 gezinnen f 244,05
  13 April-18 April: 26 gezinnen f 210,05


[punt II] Bladzijde 5 (achter de 20e regel van onder)
In de week van 23-28 Maart 1942 heeft het G.A.B. à f 2600 aan de Gemeente afgedragen wegens geblokkeerde gelden, Volgens door van de zijde van M.H. gehouden aantekeningen, heeft de Gemeente thans nog ca f 4000 van het G.A.B. aan geblokkeerde gelden te vorderen. Het G.A.B. heeft inmiddels toegezegd dit bedrag t.z.t. aan de Gemeente te zullen afdragen.
Met ingang van 6 April j.l. is het G.A.B. begonnen om van alle bedragen welke aldaar ontvangen worden voor aflossing van oude schuld 1/3 aan te wenden voor aflossing van schulden bij het G.A.B. en 2/3 af te dragen voor schulden bij de Gemeente. Deze regeling kan m.i. niet door de Gemeente worden geaccepteerd; zolang het G.A.B. de odue schuld van de Gemeente niet heeft overgenomen, zou elke aflossing geheel ten goede moeten komen aan de Gemeente, voor schulden van vóór 1 Mei 1941.

[punt III] Bladzijde 6 (achter 8e regel van onder)
Hieronder worden verstaande posten, welke met in achtneming van de huidige aflossing NIET binnen 1 jaar bij de Gemeente afbetaald kunnen zijn.
Na het uitbrengen van het rapport d.d. 12 Maart 1942 betreffende Voorschotten Duitsland is op 17 April j.l. ten raadhuize een bespreking over deze materie gehouden door den Wethouder van Sociale Zaken, den heer J. Sanders en den Directeur van de Dienst voor Sociale Zaken den heer B.J. Oosterheert met den heer Knetsch van het Rijks Arbeidsbureau, waarbij de wenselijkheid van de navolgende punten onder het oog is gezien t.w.

(ad. punt I.) Het verstrekken van voorschotten doorde gemeente.
Omdat de bestaande toestand, tengevolge van de ongewenste vermenging van Rijks- en Gemeentezorg en het geringe contact dat de Gemeentelijke overheid heeft met Nederlandse arbeiders in Duitsland en de Duitse Overheid, geen bevrediging schenkt, is het gewenst te bevorderen, dat aan de Gewestelijke Arbeidsbureaux de volledige verzorging van de achtergebleven gezinnen van de in Duitsland werkende Nederlanders wordt toevertrouwd.

(ad. punt II.) De terugbetaling/vordering van loonvoorschotten aan/door de Gemeente.
(a) Het is gewenst - zoland het G.,A.B. geen voorschotschulden van vóór 1 Mei 1941 van de Gemeente heeft overgenomen - dat het G.A.B. aan de Gemeente als ouddste schuldeiseres, alle desbetreffende postwissels afgeeft.
(b) Om billijkheidsredenen is het gewenst dat alle door het G.A.B. ontvangen en/of ingehouden gelden van de personen die nog voorschotschuld van vóór 1 Mei hebben te voldoen aan de Gemeente, tenvolle aan de Gemeente worden afgedragen, totdat deze schulden door het G.A.B. zullen worden overgenomen.

(ad. punt III.) De overneming door het Rijk van door de Gemeente verstrekte loonvoorschotten voor 1 Mei 1941.
Het is gewenst, ter voorkoming van de onbillijkheid dat de Gemeente Dordrecht de dupe zou worden van de betrachte voortvarendheid om tot vermindering van de bestaande schulden te komen, waardoor tevens een einde is gemaakt aan het al te lichtvaardig aanvragen van voorschotten, dat het G.A.B. naast de door het R.A.B. gegeven richtlijnen omtrent het begrip 'oninbaar', eveneens als oninbaar zal beschouwen alle posten welke met inachtneming van de huidige aflossingen, niet binnen één jaar bij de gemeente voldaan kunnen zijn.
   Dordrecht, 21 April 1942. 
   De ambtenaar (van Dijk).

+
Loonvoorschotten aan tewerkgestelden Nederlandsche arbeiders in Duitschland.
Gemeente: Dordrecht
Provincie: Zuid Holland
Aantal inwoners: 66739 per 1 jan 1945

Vraag:
Hoeveel bedraagt het nadeelig saldo, dat na aftrekt van de terugbetaling door betrokkenen wegens bovenbedoelde loonvoorschotten na 4 Mei 1941 (1) ten laste van de gemeente (ev. de burgerlijke instelling) is gebleven
Antwoord: f 36.784, 27   311 (gevallen)

1= Op de voor dien datum verleende loonvoorschotten had betrekking de circulaire van den wnd Secretaris-Generaal van het Departement van Sociale Zaken van 11 November 1941 no 3114 A.B. Afd. R.A.B. (o.B. no. 6336 XIV 21)

  Dordrecht, 12 October 1945 
  (get.) H.G.C. Reumer, secretaris van Dordrecht

 

(c) Dordrecht EvD september 2010.